Deze tekst schreef ik voor de voorstelling ‘Rotterdam Me’ van Geert Vermeegen en is al dan niet opgevoerd tijdens het Springplank Festival in Studio de Bakkerij, Rotterdam.
De dikke schuifdeuren sloten voor onze neus. Hoewel de melodie verstomde, bleef het oude ijzer dreunen op de dringende beats. Alle ruimte. Anders dan de volgepropte vierkante meter waarmee eerder die avond menigte na menigte naar de grote zaal werd getild. Met mijn armen gespreid draaide ik rondjes om mijn as, zonder de muren te raken. Luid krakend kwam het beest in beweging.
We wiegden op de maat die door de vloer van de lift trilde. De ene na de andere diepe zucht rolde uit me. Dwars door de dansjes sloten Wes’ armen zich om me heen. Hij was niet veel groter dan ik. Zijn mooie hoofd gesierd met een volle baard en om zijn nek een dun, gouden kettinkje. Het ijzer was ons huis.
De deur ratelde weer open. Eigenlijk wilde ik de lift niet verlaten. Wes’ hand in mijn rug stuurde me naar ons uitzicht waardoor ik weer scherp zag. Voor ons een glazen gang, met aan het einde een deur tot een overhangende hemel. Ik zat in Alice in Wonderland. Misschien duurde de tocht een uur. Aan het eind van de gang opende Wes de deur met een druppel aan zijn sleutelbos. Hand in hand liepen we het dak op. De muziek pulseerde als een hartslag uit het gebouw en omlijste onze speeltuin. Aan zijn hand danste ik naar ik naar de rand.
Maashaven fonkelt kalm. De snaren van de grote brug spelen met ons mee in de nacht. De strakke kou mengt met jouw geur. Klamme handen op elkaar en warme lichamen. Niets dan wij past nu beter op dit betonnen blok.
Geef een reactie