Hij wist dat de vrouw aan de andere kant van de lijn nog praatte, maar al klemde hij de telefoon met stalen grip tegen zijn hoofd, het geluid bereikte zijn oor niet langer. En met het wegsterven van haar stem verstilde ook de wereld. Het was alsof zijn voeten de vloer niet meer raakten, hij centimeters boven het open balkon zweefde. Het aanbeeld van het meer aan de voet van het huis was statisch. Als een foto met hoge resolutie, bewerkelijk met een paar klikken van de muis. Alsof hij er zo een vissersbootje, met over de rand een luchtig uitstekende hengel in kon photoshoppen. Elk moment kon de vislijn beginnen met trekken, opgezweept, gevolgd door een jongen die zich verschrikt uit een middagdutje omhoog wierp uit de boot.
In deze eindeloosheid fixeerde hij zijn blik op het water. Waar zojuist nog golfjes speelden fonkelde de zon in een strakgetrokken deken. In het oosten was de bergkam te zien waartegen het water zich vleide en in het westen verdween het in de verte. De dikke wolken, verstijfd in de lucht, plaatsten donkere schaduwen op het kleine plezierjacht dat voor anker lag in de verte en de lukrake verzamelingen van waterlelies op het oppervlak. Het water was troebel. Hij liet zich ooit door de dorpelingen vertellen dat dat door de constante aanvoer van veen en slib kwam. “In troebel water schuilen meer geheimen”. Toch had hij ooit de bodem gezien.
Deze tijd van het jaar was het water stervenskoud, maar alles wat hij op dit moment voelde was de drang zich naar het meer te snellen en een duik te nemen. Deze neiging overviel hem in een intense puurheid, een instinct, als het wegtrekken van je vinger wanneer deze verbrandt. De koude zou hem bevangen, hij zou aan niets anders kunnen denken. Duizenden naalden zouden elke porie van zijn lichaam doorboren en openrijten. Ondanks de pijn zou hij, intuïtief dieper en dieper het water splijten, reikend met zijn armen uit pure wanhoop, tot hij de kleine hand van zijn evenbeeld zou voelen. En met verkrampte, stijve ledematen werkte hij hen dan naar boven. Waar blauwen gezichten langzaam weer kleur zouden krijgen.
Zilte lucht vloog over het water, sloeg hem in zijn gezicht en deed hem weer landen op het balkon. Een traan liep kriebelend over zijn wang. Hij schudde zijn hoofd. De enig boot die vandaag voor lag was het kleine jacht. De telefoon vond hij terug op de grond tussen een stapel papier, naast zijn opengeslagen laptop en de tafel waarachter hij zojuist nog zat.
Geef een reactie